Fioretti College Veghel

Lezen H5 (klas 2C en 2D)

Hoofdstuk 5
Lezen 
(blz. 167)
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 5
Lezen 
(blz. 167)

Slide 1 - Slide

Doel van de les
- Het leerdoel is dat je tekstverbanden en signaalwoorden kunt herkennen in een tekst. 

Slide 2 - Slide

Wat is een tekstverband?
Met tekstverbanden bedoelen we de relaties tussen verschillende delen van een tekst (alinea’s of zinnen). 
Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat zin 1 een oorzaak vertelt (bv. Het heeft al maanden niet meer geregend) en zin 2 een gevolg (bv. Daardoor is de oogst van de boeren mislukt). 



Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, en, vervolgens.
Vergelijking: De alinea’s maken een vergelijking tussen verschillende dingen.

Signaalwoorden: zo, in vergelijking met, evenals.
Tegenstelling: De alinea’s vertellen twee tegenovergestelde dingen zien.

Signaalwoorden: maar, toch, hoewel, echter, daarentegen.

Slide 3 - Slide

Wat is een signaalwoord?
  • Een signaalwoord is een verbindingswoord. Het verbindt zinnen, delen van een zin of alinea's met elkaar.
Vb. Eerst lazen we de uitleg, daarna maakten we de opdrachten en vervolgens sloten we het hoofdstuk af met een toets.

Aan de woorden "eerst, daarna en vervolgens" zie je dat je met een opsomming bezig bent.

Slide 4 - Slide

Waarom oefenen met tekstverbanden en signaalwoorden?
In bijna iedere tekst vind je tekstverbanden met bijbehorende signaalwoorden. 
Als je snapt wat de tekstverbanden zijn en je weet welke signaalwoorden hierbij horen, zul je merken dat je teksten beter gaat begrijpen. 

Slide 5 - Slide

Welke tekstverbanden zijn er?
Op de volgende slide vind je een kort uitlegfilmpje. Kijk hier goed naar. Daarna volgen nog een paar slides met tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Verband 1: Volgorde van tijd


Signaalwoorden:
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Slide 8 - Slide

Verband 2: Opsomming

Signaalwoorden:
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 9 - Slide

Verband 3: Vergelijking

Signaalwoorden:
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e),
net zo (vaak/groot/leuk)...als

Slide 10 - Slide

Verband 4:
Tegenstelling

Signaalwoorden:
maar, in tegenstelling tot, toch, echter, daar staat tegenover, hoewel

Slide 11 - Slide

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin is daarentegen wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Volgorde van tijd
C
Vergelijking
D
Tegenstelling

Slide 12 - Quiz

Uitleg juiste antwoord
Aan het woord "daarentegen" kun je zien dat het een tegenstelling is.
Zijn vriendin is daarentegen wel heel erg aardig.

Slide 13 - Slide

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood, kaas en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Volgorde van tijd
D
Vergelijking

Slide 14 - Quiz

Uitleg juiste antwoord
Aan het woord "en" kun je zien dat het een opsomming is.
In de winkel haal ik brood, kaas en melk.

Slide 15 - Slide

Welk verband staat in deze zin?
Mijn schoenen zijn net zo vies geworden als die van jou.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Volgorde van tijd
D
Vergelijking

Slide 16 - Quiz

Uitleg juiste antwoord
Aan de woorden "net zo (vies) als..." kun je zien dat het een vergelijking is.
Mijn schoenen zijn net zo vies geworden als die van jou.

Slide 17 - Slide

Welk signaalwoord herken je in de zin:
Hij is een stuk kleiner dan zijn broertje?

Slide 18 - Open question

Welk signaalwoord herken je in de zin:
Mijn mobiel is fijn, maar ik wil graag een nieuwe.

Slide 19 - Open question

OPDRACHT
Basisleerlingen:   maak opdracht 2, 3 en 4
Kaderleerlingen:  maak opdracht 2, 3 en 5
Let op: Maak de opdrachten digitaal in Word en stuur je bestand via Magister > ELO > Opdrachten naar mij toe.

Slide 20 - Slide